• tan·den·knarst
vervoeging van
tandenknarsen

tandenknarst

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tandenknarsen
    • Jij tandenknarst. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tandenknarsen
    • Hij tandenknarst. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van tandenknarsen
    • Tandenknarst!