surfen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van surfen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		surfen			te surfen
	toekomend		zullen surfen			te zullen surfen
voltooid	tegenwoordig		hebben gesurfd gesurft			te hebben gesurfd gesurft
	toekomend		gesurfd gesurft zullen hebben			gesurfd gesurft te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	surfend		gesurfd gesurft			ev. surf	mv. verouderd surft	surfe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	surf	surft	surft	surft	surft	surfen	surfen	surfen
verleden (o.v.t.)	surfde surfte	surfde surfte	surfde surfte	surfde surfte	surfde surfte	surfden surften	surfden surften	surfden surften
toekomend (o.t.t.t.)	zal surfen	zult/zal surfen	zult/zal surfen	zult surfen	zal surfen	zullen surfen	zullen surfen	zullen surfen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou surfen	zou surfen	zou(dt) surfen	zoudt surfen	zou surfen	zouden surfen	zouden surfen	zouden surfen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gesurfd gesurft	hebt gesurfd gesurft	hebt/heeft gesurfd gesurft	hebt gesurfd gesurft	heeft gesurfd gesurft	hebben gesurfd gesurft	hebben gesurfd gesurft	hebben gesurfd gesurft
verleden (v.v.t.)	had gesurfd gesurft	had gesurfd gesurft	had gesurfd gesurft	hadt gesurfd gesurft	had gesurfd gesurft	hadden gesurfd gesurft	hadden gesurfd gesurft	hadden gesurfd gesurft
toekomend (v.t.t.t.)	zal gesurfd gesurft hebben	zal/zult gesurfd gesurft hebben	zult/zal gesurfd gesurft hebben	zult gesurfd gesurft hebben	zal gesurfd gesurft hebben	zullen gesurfd gesurft hebben	zullen gesurfd gesurft hebben	zullen gesurfd gesurft hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gesurfd gesurft hebben	zou gesurfd gesurft hebben	zou/zoudt gesurfd gesurft hebben	zoudt gesurfd gesurft hebben	zou gesurfd gesurft hebben	zouden gesurfd gesurft hebben	zouden gesurfd gesurft hebben	zouden gesurfd gesurft hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gesurfd gesurft worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gesurfd gesurft				er is gesurfd gesurft
verleden	er werd gesurfd gesurft				er was gesurfd gesurft
toekomend	er zal gesurfd gesurft worden				er zal gesurfd gesurft zijn
voorwaardelijk	er zou gesurfd gesurft worden				er zou gesurfd gesurft zijn