surf
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- surf
Werkwoord
vervoeging van |
---|
surfen |
surf
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van surfen
- Ik surf.
- gebiedende wijs van surfen
- Surf!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van surfen
- Surf je?
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord surf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "surf" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be