surfde
- surf·de
vervoeging van |
---|
surfen |
surfde
- enkelvoud verleden tijd van surfen
- Ik surfde.
- Jij surfde.
- Hij, zij, het surfde.
- Ik surfde.
- surfte (uitspraakvariant)
- Het woord surfde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.