• sta·biel
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vast staande’ voor het eerst aangetroffen in 1619 [1]
  • >Latijn [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen stabiel stabieler stabielst
verbogen stabiele stabielere stabielste
partitief stabiels stabielers -

stabiel [3]

  1. niet of slechts licht aan verandering onderhevig,
    • Grafiet is bij kamertemperatuur en -druk een stabielere vorm van koolstof dan diamant. 
     De centrale bank van Zimbabwe heeft het belangrijkste rentetarief opgevoerd naar een recordhoogte. Dat doen de beleidsmakers om de torenhoge inflatie in het Afrikaanse land te beteugelen. Ook hopen ze de wisselkoers van de Zimbabwaanse dollar enigszins stabiel te krijgen.[4]
  2. (van een dynamisch systeem) terugkerend naar de evenwichtstoestand
    • een systeem is stabiel indien het na een verstoring weer terugkeert naar de evenwichtstoestand.
      Hoe sneller dit terugkeren gebeurt hoe stabieler het systeem is wat vaak kan worden bereikt door een juiste demping
       
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]