• la·biel
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wankelbaar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1885 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen labiellabielerlabielst
verbogen labielelabielerelabielste
partitief labielslabielers-

labiel

  1. onstandvastig, wankelbaar
    • De doktoren hadden hun handen vol aan de labiele patiënt. 
     Ik voelde me helemaal niet in staat om in mijn eentje de nacht door te brengen, omdat ik zo labiel was.[2]
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]