• spie·den

spieden

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
spieden
spiedde
gespied
zwak -d volledig
  1. stiekem kijken
    • We hebben veel bekijks. Terwijl we in het begin nog ongestoord konden spieden, worden we nu zelf een attractie. ‘Smile, this is Brussels’, roept een ober, wanneer we blijkbaar wat te geconcentreerd - nog steeds op z’n Egyptisch - langs toeristische restaurants slingeren. In de Nieuwstraat filmen ketjes ons geamuseerd met hun smartphones, terwijl wij hun bewegingen mentaal vastleggen op ons netvlies. [4] 
    • De geheime dienst AIVD en de militaire inlichtingendienst MIVD mogen vanaf nu op veel grotere schaal spieden in mobieltjes en computers. De Eerste Kamer nam hiervoor gisteravond een wet aan. [5] 
90 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[6]