turen
- tu·ren
- Leenwoord uit het Noors, in de betekenis van ‘scherp kijken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1504 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
turen |
tuurde |
getuurd |
zwak -d | volledig |
turen
- inergatief aandachtig, onderzoekend naar iets kijken
- Met een verrekijker tuurt hij naar de vogels.
- Kapitein Smit knijpt zijn ogen tot spleetjes en tuurt over de zee. [2]
- Het woord turen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "turen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "turen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Sandra Klaassen, Maria van Donkelaar, en Martine van Rooijen. 2002. Zeemeerminnen, zeeschuimers en schuimkoppen. Rotterdam: Lemniscaat.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- tu·ren
Naar frequentie | 1755 |
---|
turen
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van tur (betekenis [A] + [B])
turen
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van ture
- tu·ren
turen
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van tur (betekenis [A] + [B] + [C])
turen
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van tur (betekenis [D])