tuurde
- tuur·de
vervoeging van |
---|
turen |
tuurde
- enkelvoud verleden tijd van turen
- Ik tuurde.
- Jij tuurde.
- Hij, zij, het tuurde.
- Ik tuurde.
- Het woord tuurde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
turen |
tuurde