bespieden
- be·spie·den
- In de betekenis van ‘beloeren’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- Afgeleid van spieden met het voorvoegsel be-
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bespieden |
bespiedde |
bespied |
zwak -d | volledig |
bespieden
- overgankelijk iemand onopgemerkt in de gaten houden
- De soldaten die hun kamp opsloegen beseften niet dat zij vanuit het bos bespied werden.
- ▸ In het groepje dat zij bespiedde gebeurde meer dan op het veld.[2]
1. iemand onopgemerkt in de gaten houden
- Het woord bespieden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bespieden" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "bespieden" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be