souplesse
- sou·ples·se
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘buigzaamheid’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | souplesse | |
verkleinwoord |
de souplesse v
- gemak en leningheid van bewegingen, sierlijkheid
- Donderdag finishte Bouwhuis later dan de eerste wandelaars, omdat de heuvels op de derde dag zwaar voor hem zijn. ,,Ik rijd op souplesse, maar op de heuvels moet ik kracht gebruiken." [3]
- De Dansmariekes van de Turftrappers uit Langeveen, Spekscheeters uit Vasse de Pin'n uit Reutum voerden in stijl en met souplesse mooie dansjes uit. [4]
- gemak van gedrag
- Als je begint te praten, ben je vrijpostig; als je te vriendelijk lacht, ben je ongemanierd. Mevrouw Haffner zou wel raad weten met de situatie, aanvoelen hoe ze moest kijken, wat ze moest zeggen. Daar benijdde ze haar misschien nog meer om dan om haar muzikale genialiteit, die onbekommerdheid, de souplesse waarmee ze zich als vrouw onder alle omstandigheden, ook in het gezelschap van mannen, wist te gedragen. [5]
- Op weergaloze wijze zette Filips II destijds de lijnen voor een eeuwenlang verval uit. Met zijn plakkaten, Raad van Beroerten, tiende penning en hertog van Alva leverde hij een beslissende bijdrage aan de opstand van de Zuidelijke Nederlanden en de definitieve afscheiding van de Republiek van de Verenigde Nederlanden. Een beetje empathie en tactische souplesse is er bij religieuze fanaten nooit bij. Waarom ook? Ze haten het leven en de wereld. [6]
- [1] soepelheid, lenigheid, sierlijkheid, wendbaarheid
- [2] buigzaamheid, meegaandheid, plooibaarheid, rekbaarheid, flair, vlotheid, schwung, natuurlijkheid, ongedwongenheid, ongekunsteldheid, onbekommerdheid
- [1] stijfheid
- [2] gekunsteldheid, gedwongenheid
1. lenigheid
1. gemak in gedrag
- Het woord souplesse staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "souplesse" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[7] |
- ↑ "souplesse" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 21-juli-2017
- ↑ Tubantia 14-januari-2008
- ↑ Beijnum, Kees vanDe offers [2014] ISBN 978-90-234-8628-2 pagina 73
- ↑ de Standaard ZATERDAG 7 OKTOBER 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
souplesse | la souplesse | souplesses | les souplesses |
souplesse v