• mee·gaand·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord meegaandheid
verkleinwoord

de meegaandheidv

  1. van een persoon dat deze makkelijk anderen hun zin geeft en met hen meewerkt
     Levin had wel meer opgemerkt dat mensen, met wie men zich niet op zijn gemak voelt door hun al te grote welwillendheid en meegaandheid, heel spoedig ondraaglijk worden door hun al te veeleisende, uitdagende houding.[2]
     De wetenschappers van de universiteit van Edinburgh bestudeerden hiervoor 18 jaar lang de persoonlijkheid van 298 gorilla's in Noord-Amerikaanse dierentuinen. De gorilla's werden beoordeeld op menselijke karaktereigenschappen als dominantie, nervositeit en meegaandheid.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Anna Karenina”   (1877), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028276062
  3.   Weblink bron
    Mirjam van Putten
    “Extraverte gorilla's leven langer” (06-12-2012), Tubantia