flair
- flair
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | flair | |
verkleinwoord |
- aanleg, talent
- Hij had flair om te praten.
- goede intuïtie, goed vermogen om iets te onderscheiden
- (verouderd) goed ontwikkeld reukvermogen, fijne neus
- positieve persoonlijke uitstraling
- ▸ We gingen zitten op het terras van Caffè Lavena. We hadden ook Florian of Quadri kunnen kiezen om ons te laten afzetten in naam van de nostalgie. Ook daar zouden we er zeker van hebben kunnen zijn dat de toeristische exploitatie van een klinkende naam en een elegant verleden met flair en stijl zou worden uitgevoerd.[3]
- [3] elegantie
- Het woord flair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flair" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ flair op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "flair" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 26
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: flair (VS) (hulp, bestand)
enkelvoud | meervoud |
---|---|
flair | flairs |
flair
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to flair |
he/she/it | flairs |
verleden tijd | flaired |
voltooid deelwoord |
flaired |
onvoltooid deelwoord |
flairing |
gebiedende wijs | flair |
flair
- overgankelijk flair geven aan
flair m
- flair [2], intuïtie
- flair [3], reukvermogen
- flair [4], positieve persoonlijke uitstraling