reukvermogen
- reuk·ver·mo·gen
- samenstelling van reuk en vermogen [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | reukvermogen | reukvermogens |
verkleinwoord |
het reukvermogen o
- het kunnen ruiken
- Het reukvermogen van de bezwijmde jongeman vindt complementen in respectievelijk het gehoor dat wordt bekoord door een groepje zangers, het gezicht dat een handje wordt geholpen door een brillenverkoper, en het gevoel dat op de proef wordt gesteld door een operatie door een onbehouwen charlatan. [2]
- Het reukvermogen van een hond is vele malen beter dan dat van een mens.
- Het woord reukvermogen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "reukvermogen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Bram de Klerck 6 januari 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be