soigneren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van soigneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | soigneren | te soigneren | ||||||||
toekomend | zullen soigneren | te zullen soigneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gesoigneerd | te hebben gesoigneerd | ||||||||
toekomend | gesoigneerd zullen hebben | gesoigneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
soignerend | gesoigneerd | ev. soigneer |
mv. verouderd soigneert |
soignere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | soigneer | soigneert | soigneert | soigneert | soigneert | soigneren | soigneren | soigneren | |||
verleden (o.v.t.) | soigneerde | soigneerde | soigneerde | soigneerde | soigneerde | soigneerden | soigneerden | soigneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal soigneren | zult/zal soigneren | zult/zal soigneren | zult soigneren | zal soigneren | zullen soigneren | zullen soigneren | zullen soigneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou soigneren | zou soigneren | zou(dt) soigneren | zoudt soigneren | zou soigneren | zouden soigneren | zouden soigneren | zouden soigneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gesoigneerd | hebt gesoigneerd | hebt/heeft gesoigneerd | hebt gesoigneerd | heeft gesoigneerd | hebben gesoigneerd | hebben gesoigneerd | hebben gesoigneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gesoigneerd | had gesoigneerd | had gesoigneerd | hadt gesoigneerd | had gesoigneerd | hadden gesoigneerd | hadden gesoigneerd | hadden gesoigneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesoigneerd hebben | zal/zult gesoigneerd hebben | zult/zal gesoigneerd hebben | zult gesoigneerd hebben | zal gesoigneerd hebben | zullen gesoigneerd hebben | zullen gesoigneerd hebben | zullen gesoigneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesoigneerd hebben | zou gesoigneerd hebben | zou/zoudt gesoigneerd hebben | zoudt gesoigneerd hebben | zou gesoigneerd hebben | zouden gesoigneerd hebben | zouden gesoigneerd hebben | zouden gesoigneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gesoigneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gesoigneerd | er is gesoigneerd | |||||||||
verleden | er werd gesoigneerd | er was gesoigneerd | |||||||||
toekomend | er zal gesoigneerd worden | er zal gesoigneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gesoigneerd worden | er zou gesoigneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gesoigneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gesoigneerd worden | gesoigneerd te worden | ||||||||
toekomend | gesoigneerd zullen worden | gesoigneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gesoigneerd zijn | gesoigneerd te zijn | ||||||||
toekomend | gesoigneerd zullen zijn | gesoigneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gesoigneerd | wordt gesoigneerd | wordt gesoigneerd | wordt gesoigneerd | wordt gesoigneerd | worden gesoigneerd | worden gesoigneerd | worden gesoigneerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gesoigneerd | werd gesoigneerd | werd gesoigneerd | werdt gesoigneerd | werd gesoigneerd | werden gesoigneerd | werden gesoigneerd | werden gesoigneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gesoigneerd worden | zult gesoigneerd worden | zult gesoigneerd worden | zult gesoigneerd worden | zal gesoigneerd worden | zullen gesoigneerd worden | zullen gesoigneerd worden | zullen gesoigneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gesoigneerd worden | zou gesoigneerd worden | zou/zoudt gesoigneerd worden | zoudt gesoigneerd worden | zou gesoigneerd worden | zouden gesoigneerd worden | zouden gesoigneerd worden | zouden gesoigneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gesoigneerd | bent gesoigneerd | bent/is gesoigneerd | zijt gesoigneerd | is gesoigneerd | zijn gesoigneerd | zijn gesoigneerd | zijn gesoigneerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gesoigneerd | was gesoigneerd | was gesoigneerd | waart gesoigneerd | was gesoigneerd | waren gesoigneerd | waren gesoigneerd | waren gesoigneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesoigneerd zijn | zult gesoigneerd zijn | zult gesoigneerd zijn | zult gesoigneerd zijn | zal gesoigneerd zijn | zullen gesoigneerd zijn | zullen gesoigneerd zijn | zullen gesoigneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesoigneerd zijn | zou gesoigneerd zijn | zou/zoudt gesoigneerd zijn | zoudt gesoigneerd zijn | zou gesoigneerd zijn | zouden gesoigneerd zijn | zouden gesoigneerd zijn | zouden gesoigneerd zijn |