soigneren
- soig·ne·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verzorgen’ voor het eerst aangetroffen in 1539 [1]
- afgeleid van het Franse soigner (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
soigneren |
soigneerde |
gesoigneerd |
zwak -d | volledig |
soigneren overgankelijk [3]
- zorg besteden aan het uiterlijk
- (sport) de lichamelijke conditie van sportlieden verzorgen
- Het woord soigneren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "soigneren" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "soigneren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ soigneren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be