Smokkelen is afbraak, een reportage 18 April 1947.
  • smok·ke·len
  • In de betekenis van ‘heimelijk vervoeren’ voor het eerst aangetroffen in 1615 [1]
  • frequentatief gevormd uit smuken (mod. smuiken) met het achtervoegsel -el.
Middelnederlands: smuken “stiekem of gluiperig handelen”
Germaans: *smukkōn-, *smukgōn- [3] kruipen
  • Verwant in Germaans:
Noord: Noors: smugga “iets heimelijk doen”, Faeröers: smokka “wegglijden
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
smokkelen
smokkelde
gesmokkeld
zwak -d volledig

smokkelen

  1. overgankelijk wederrechtelijk goederen over een grens brengen om heffingen te ontduiken
    • Er werd in het verleden in Zeeuws-Vlaanderen veel gesmokkeld. 
     D'een tijdt in Waterlandt en d'ander tot Iaep kaken, / De derde smockelt het en haelt het in ter sluyck, / En dat hiet zuynicheyt, dan 'tis een quaet ghebruyck, / Vry wat ghemeen, hoe wel men 't niet behoort te veelen.[4]

Via het Nederduits smuggelen, ook geleend in de omringende Germaanse talen:

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]
  1. "smokkelen" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. smokkelen op website: Etymologiebank.nl
  3. Guus Kroonen
    “Etymological Dictionary of Proto-Germanic” (2013), Brill Publishers, p. 460
  4.   Weblink bron
    Samuel Coster
    Spel van de rijckeman, Tvveede bedrijf. Eerste vvtkomst. in:
    R.A. Kollewijn (ed.)
    Samuel Coster's werken (1883), De Erven F. Bohn, Haarlem, p. 173 op dbnl.org  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be