• smok·ke·la·rij
enkelvoud meervoud
naamwoord smokkelarij smokkelarijen
verkleinwoord smokkelarijtje smokkelarijtjes

de smokkelarijv

  1. herhaaldelijk goederen stiekem over de grens brengen om accijns, invoerrechten of een verbod te omzeilen zodat ze met veel winst kunnen worden verkocht
     Alleen Venezuela was pesterig genoeg om op alle import uit kolonies in zijn omgeving speciale, zware ‘Antilliaanse rechten’ te heffen, waarmee het overigens smokkelarij op grote schaal in de hand werkte.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Albert Helman
    “Kroniek van Eldorado. Deel 2. Gefolterden zonder verweer.” (1995), In de Knipscheer, Amsterdam, ISBN 9062657338, p. 109 op nrc.nl