smokkel
- smok·kel
- zn: naamwoord van handeling van smokkelen ww (zonder -en) [1]
- ww: smokkelen ww zonder de uitgang -en
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | smokkel | - |
verkleinwoord | - | - |
de smokkel m
- wederrechtelijk vervoer van goederen over een grens om heffingen of beperkende regels te ontduiken
vervoeging van |
---|
smokkelen |
smokkel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smokkelen
- Ik smokkel.
- gebiedende wijs van smokkelen
- Smokkel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smokkelen
- Smokkel je?
- Het woord smokkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "smokkel" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be