• smok·kel·han·del
enkelvoud meervoud
naamwoord smokkelhandel
verkleinwoord

de smokkelhandelm [1]

  1. handel die gebaseerd is op illegale in- en uitvoer
     De koning laat het met weerzin op zijn zijden deken vallen; hij weet waarlijk wel dat zijn onderdanen smokkelhandel bedrijven, zij weren zich tegen hun ondergang zoals een kat zich weert wanneer men haar wil verdrinken.[2]
     Daarna ontwikkelde zich een smokkelhandel om de Russische markt toch van de peren te blijven voorzien. Oost-Europese transportbedrijven brengen de peren via Litouwen en Wit-Rusland naar Rusland.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723
  3.   Weblink bron “Fruittelers smokkelen peren naar Rusland” (Zaterdag 17 november 2018, 11:03), NOS