Nederlands

smokkelwaar, smokkelaars en douaniers
Uitspraak
Woordafbreking
  • smok·kel·waar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord smokkelwaar smokkelwaren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

smokkelwaar v/m [1]

  1. de goederen die men smokkelt, goederen die illegaal van de ene naar de andere plaats gebracht worden
    • De immigrantenboot werd vrijdagavond opgemerkt, zo’n tien kilometer ten zuiden van het eiland. De groep bestaat uit twintig Venezolanen en een Colombiaan. Maandagavond (lokale tijd) zaten ze nog steeds vast op verdenking van het illegaal proberen te bereiken van Curaçao. Aan boord vond de kustwacht smokkelwaar, waaronder sigaretten en munitie. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Guus Ritzen 9 augustus 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be