• con·tra·ban·de
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘smokkelwaar’ voor het eerst aangetroffen in 1643 [1]
  • afgeleid van het Franse contrebande [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord contrabande -
verkleinwoord - -

de contrabandev / m

  1. goederen waarmee smokkelhandel gedreven wordt
    • In zijn koffer werd contrabande gevonden. 
69 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[4]