slam
- slam
- Van het Engels
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slam | slams |
verkleinwoord | slammetje | slammetjes |
de slam m
vervoeging van |
---|
slammen |
slam
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slammen
- Ik slam.
- gebiedende wijs van slammen
- Slam!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slammen
- Slam je?
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord slam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Mogelijk van Scandinavische oorsprong.[1]
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to slam |
he/she/it | slams |
verleden tijd | slammed |
voltooid deelwoord |
slammed |
onvoltooid deelwoord |
slamming |
gebiedende wijs | slam |
slam
- overgankelijk dichtgooien, (hard) dichtslaan, dichtsmijten
- «Slam the door.»
- De deur dichtgooien/dichtslaan.
- «Slam the door.»
- overgankelijk #overgankelijk een klap geven, slaan
- overgankelijk, (informeel) zwaar bekritiseren
- overgankelijk, (informeel) inmaken [2], overwinnen, verslaan
- onovergankelijk dichtvallen
- (spel) de honkbal raken
enkelvoud | meervoud |
---|---|
slam | slams |
slam
slam m
- (spreektaal) slam, poëzie met enig spektakel
- «Le slam a la cote, pour preuve: pas moins de 108 classes participantent au festival.»
- Slam is in de mode, dat blijkt wel: niet minder dan 108 klassen doen mee aan het festival. [2]
- «Le slam a la cote, pour preuve: pas moins de 108 classes participantent au festival.»