inmaken
- in·ma·ken
- samenstelling van in en maken [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inmaken |
maakte in |
ingemaakt |
zwak -t | volledig |
inmaken [2]
- overgankelijk (kookkunst) conserveren (d.m.v. inleggen in zout of een marinade of ander conserveermiddel)
- overgankelijk (spel) verslaan
- Ik zal je inmaken met boter en suiker!
1.
de inmaken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord inmaak
- Het woord inmaken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inmaken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ inmaken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be