Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zou·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zouten
zoutte
gezouten
zwak -t

gemengd

volledig

Werkwoord

zouten

  1. overgankelijk met zout conserveren
    • Haring moet licht gezouten worden om een parasiet te doden. 
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de zoutenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zout
    • De zouten van natrium en kalium zijn meestal goed oplosbaar. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Meer informatie