opzouten
- op·zou·ten
opzouten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opzouten |
zoutte op |
opgezouten |
zwak -t
gemengd |
volledig |
- van eetwaren in het zout leggen om ze te kunnen bewaren en later te gebruiken
- (figuurlijk) bewaren voor later
- (figuurlijk) niet uiten van gevoelens
- (informeel) snel weggaan
- Maar richting als voorzetsel, in zinnen als: ‘de eerste stap richting een grotere klanttevredenheid’ of ‘ik heb dat richting de directie aangegeven’: ik dacht het dus niet. Mensen die dingen ‘aangeven’ als ze ‘zeggen’ bedoelen moeten sowieso opzouten. Maar ‘richting’ gebruik je écht alleen als voorzetsel als je totaal niet weet waar het heen moet, of waar het moet aankomen. [2]
- van een tekst: die sterker maken, krachtiger maken
- [1] inmaken, inpekelen
- [3] opkroppen
- [4] ophoepelen, oplazeren, vertrekken, afbollen
- Het woord opzouten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opzouten" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Japke-d. Bouma 23 oktober 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be