verzouten
- ver·zou·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verzouten |
verzoutte |
verzout |
zwak -t | volledig | 1 |
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verzouten |
verzoutte |
verzouten |
zwak -t
gemengd |
volledig | 2 |
verzouten [1]
- ergatief zouter of te zout worden
- Door de grote droogte verzoutte de rivier bij de monding allengs.
- overgankelijk zouter of te zout maken
- ▸ Er werd aanvankelijk zo goed en zo kwaad mogelijk samengewerkt, maar het werd een geval van te veel koks die de brij verzoutten.[2]
- vervoeging van verzouten: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
vervoeging van: | verzouten… |
geen verbogen vorm |
verzouten
- voltooid deelwoord van verzouten
- Het woord verzouten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verzouten" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “HLN” (7 mei 2017)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be