slå ihjel
- slå i·hjel
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
slå ihjel |
slår ihjel |
slog ihjel |
slået ihjel |
volledig |
slå ihjel
- afmaken, doden, killen, koud maken, liquideren, moorden, om zeep helpen, ombrengen, van kant maken, vermoorden
- afbreken, ontbinden, oplossen, vernielen, vernietigen
- (figuurlijk) (tijd) verdrijven
- slå ihjel in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk