• moor·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
moorden
moordde
gemoord
zwak -d volledig

moorden

  1. inergatief het plegen van meestal meerdere moorden
    • De bende roofde en moordde alsof er geen wet bestond. 

de moordenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord moord
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]