• sier
enkelvoud meervoud
naamwoord sier -
verkleinwoord - -

de sierv / m

  1. rijkelijk eten en drinken zoals een gast die van een goede gastheer krijgt
  2. iets wat als verfraaiing van het uiterlijk dient
  • goede sier maken
1. uitgebreid genieten van prettige dingen die je eigenlijk niet toekomen
vervoeging van
sieren

sier

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sieren
    • Ik sier. 
  2. gebiedende wijs van sieren
    • Sier! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sieren
    • Sier je? 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]


  • sier
Naar frequentie 81346

sier

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van si

sier

  1. nominatief onbepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van si


  • sier
Naar frequentie 105

sier

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van si

sier

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van si