Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sie·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sieren
sierde
gesierd
zwak -d volledig

Werkwoord

sieren [2]

  1. overgankelijk tooien, tot eer zijn / strekken
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen