• ont·sie·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontsieren
ontsierde
ontsierd
zwak -d volledig

ontsieren

  1. overgankelijk van de schoonheid beroven
    • Het gewrocht ontsierde de omgeving. 
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be