• ont·luis·te·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontluisteren
ontluisterde
ontluisterd
zwak -d volledig

ontluisteren

  1. overgankelijk van luister of aanzien beroven
    • Het incident ontluisterde gans de feestviering. 
92 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be