shoppen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van shoppen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		shoppen			te shoppen
	toekomend		zullen shoppen			te zullen shoppen
voltooid	tegenwoordig		hebben geshopt			te hebben geshopt
	toekomend		geshopt zullen hebben			geshopt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	shoppend		geshopt			ev. shop	mv. verouderd shopt	shoppe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	shop	shopt	shopt	shopt	shopt	shoppen	shoppen	shoppen
verleden (o.v.t.)	shopte	shopte	shopte	shopte	shopte	shopten	shopten	shopten
toekomend (o.t.t.t.)	zal shoppen	zult/zal shoppen	zult/zal shoppen	zult shoppen	zal shoppen	zullen shoppen	zullen shoppen	zullen shoppen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou shoppen	zou shoppen	zou(dt) shoppen	zoudt shoppen	zou shoppen	zouden shoppen	zouden shoppen	zouden shoppen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geshopt	hebt geshopt	hebt/heeft geshopt	hebt geshopt	heeft geshopt	hebben geshopt	hebben geshopt	hebben geshopt
verleden (v.v.t.)	had geshopt	had geshopt	had geshopt	hadt geshopt	had geshopt	hadden geshopt	hadden geshopt	hadden geshopt
toekomend (v.t.t.t.)	zal geshopt hebben	zal/zult geshopt hebben	zult/zal geshopt hebben	zult geshopt hebben	zal geshopt hebben	zullen geshopt hebben	zullen geshopt hebben	zullen geshopt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geshopt hebben	zou geshopt hebben	zou/zoudt geshopt hebben	zoudt geshopt hebben	zou geshopt hebben	zouden geshopt hebben	zouden geshopt hebben	zouden geshopt hebben