schuiven/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van schuiven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schuiven | te schuiven | ||||||||
toekomend | zullen schuiven | te zullen schuiven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geschoven | te hebben geschoven | ||||||||
toekomend | geschoven zullen hebben | geschoven te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
schuivend | geschoven | ev. schuif |
mv. verouderd schuift |
schuive | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | schuif | schuift | schuift | schuift | schuift | schuiven | schuiven | schuiven | |||
verleden (o.v.t.) | schoof | schoof | schoof | schooft | schoof | schoven | schoven | schoven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal schuiven | zult/zal schuiven | zult/zal schuiven | zult schuiven | zal schuiven | zullen schuiven | zullen schuiven | zullen schuiven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schuiven | zou schuiven | zou(dt) schuiven | zoudt schuiven | zou schuiven | zouden schuiven | zouden schuiven | zouden schuiven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geschoven | hebt geschoven | hebt/heeft geschoven | hebt geschoven | heeft geschoven | hebben geschoven | hebben geschoven | hebben geschoven | |||
verleden (v.v.t.) | had geschoven | had geschoven | had geschoven | hadt geschoven | had geschoven | hadden geschoven | hadden geschoven | hadden geschoven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschoven hebben | zal/zult geschoven hebben | zult/zal geschoven hebben | zult geschoven hebben | zal geschoven hebben | zullen geschoven hebben | zullen geschoven hebben | zullen geschoven hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschoven hebben | zou geschoven hebben | zou/zoudt geschoven hebben | zoudt geschoven hebben | zou geschoven hebben | zouden geschoven hebben | zouden geschoven hebben | zouden geschoven hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geschoven worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geschoven | er is geschoven | |||||||||
verleden | er werd geschoven | er was geschoven | |||||||||
toekomend | er zal geschoven worden | er zal geschoven zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geschoven worden | er zou geschoven zijn | |||||||||
lijdende vorm geschoven worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geschoven worden | geschoven te worden | ||||||||
toekomend | geschoven zullen worden | geschoven te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geschoven zijn | geschoven te zijn | ||||||||
toekomend | geschoven zullen zijn | geschoven te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geschoven | wordt geschoven | wordt geschoven | wordt geschoven | wordt geschoven | worden geschoven | worden geschoven | worden geschoven | |||
verleden (o.v.t.) | werd geschoven | werd geschoven | werd geschoven | werdt geschoven | werd geschoven | werden geschoven | werden geschoven | werden geschoven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geschoven worden | zult geschoven worden | zult geschoven worden | zult geschoven worden | zal geschoven worden | zullen geschoven worden | zullen geschoven worden | zullen geschoven worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geschoven worden | zou geschoven worden | zou/zoudt geschoven worden | zoudt geschoven worden | zou geschoven worden | zouden geschoven worden | zouden geschoven worden | zouden geschoven worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geschoven | bent geschoven | bent/is geschoven | zijt geschoven | is geschoven | zijn geschoven | zijn geschoven | zijn geschoven | |||
verleden (v.v.t.) | was geschoven | was geschoven | was geschoven | waart geschoven | was geschoven | waren geschoven | waren geschoven | waren geschoven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschoven zijn | zult geschoven zijn | zult geschoven zijn | zult geschoven zijn | zal geschoven zijn | zullen geschoven zijn | zullen geschoven zijn | zullen geschoven zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschoven zijn | zou geschoven zijn | zou/zoudt geschoven zijn | zoudt geschoven zijn | zou geschoven zijn | zouden geschoven zijn | zouden geschoven zijn | zouden geschoven zijn |