schoven
- scho·ven
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schoven |
schoofde |
geschoofd |
zwak -d | volledig |
- overgankelijk in, tot schoven binden
vervoeging van |
---|
schuiven |
schoven
- meervoud verleden tijd van schuiven
- Wij schoven.
- Jullie schoven.
- Zij schoven.
- Wij schoven.
de schoven mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord schoof
- Het woord schoven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schoven" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[5] |