saneren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van saneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | saneren | te saneren | ||||||||
toekomend | zullen saneren | te zullen saneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gesaneerd | te hebben gesaneerd | ||||||||
toekomend | gesaneerd zullen hebben | gesaneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
sanerend | gesaneerd | ev. saneer |
mv. verouderd saneert |
sanere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | saneer | saneert | saneert | saneert | saneert | saneren | saneren | saneren | |||
verleden (o.v.t.) | saneerde | saneerde | saneerde | saneerde | saneerde | saneerden | saneerden | saneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal saneren | zult/zal saneren | zult/zal saneren | zult saneren | zal saneren | zullen saneren | zullen saneren | zullen saneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou saneren | zou saneren | zou(dt) saneren | zoudt saneren | zou saneren | zouden saneren | zouden saneren | zouden saneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gesaneerd | hebt gesaneerd | hebt/heeft gesaneerd | hebt gesaneerd | heeft gesaneerd | hebben gesaneerd | hebben gesaneerd | hebben gesaneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gesaneerd | had gesaneerd | had gesaneerd | hadt gesaneerd | had gesaneerd | hadden gesaneerd | hadden gesaneerd | hadden gesaneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesaneerd hebben | zal/zult gesaneerd hebben | zult/zal gesaneerd hebben | zult gesaneerd hebben | zal gesaneerd hebben | zullen gesaneerd hebben | zullen gesaneerd hebben | zullen gesaneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesaneerd hebben | zou gesaneerd hebben | zou/zoudt gesaneerd hebben | zoudt gesaneerd hebben | zou gesaneerd hebben | zouden gesaneerd hebben | zouden gesaneerd hebben | zouden gesaneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gesaneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gesaneerd | er is gesaneerd | |||||||||
verleden | er werd gesaneerd | er was gesaneerd | |||||||||
toekomend | er zal gesaneerd worden | er zal gesaneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gesaneerd worden | er zou gesaneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gesaneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gesaneerd worden | gesaneerd te worden | ||||||||
toekomend | gesaneerd zullen worden | gesaneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gesaneerd zijn | gesaneerd te zijn | ||||||||
toekomend | gesaneerd zullen zijn | gesaneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gesaneerd | wordt gesaneerd | wordt gesaneerd | wordt gesaneerd | wordt gesaneerd | worden gesaneerd | worden gesaneerd | worden gesaneerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gesaneerd | werd gesaneerd | werd gesaneerd | werdt gesaneerd | werd gesaneerd | werden gesaneerd | werden gesaneerd | werden gesaneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gesaneerd worden | zult gesaneerd worden | zult gesaneerd worden | zult gesaneerd worden | zal gesaneerd worden | zullen gesaneerd worden | zullen gesaneerd worden | zullen gesaneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gesaneerd worden | zou gesaneerd worden | zou/zoudt gesaneerd worden | zoudt gesaneerd worden | zou gesaneerd worden | zouden gesaneerd worden | zouden gesaneerd worden | zouden gesaneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gesaneerd | bent gesaneerd | bent/is gesaneerd | zijt gesaneerd | is gesaneerd | zijn gesaneerd | zijn gesaneerd | zijn gesaneerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gesaneerd | was gesaneerd | was gesaneerd | waart gesaneerd | was gesaneerd | waren gesaneerd | waren gesaneerd | waren gesaneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gesaneerd zijn | zult gesaneerd zijn | zult gesaneerd zijn | zult gesaneerd zijn | zal gesaneerd zijn | zullen gesaneerd zijn | zullen gesaneerd zijn | zullen gesaneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gesaneerd zijn | zou gesaneerd zijn | zou/zoudt gesaneerd zijn | zoudt gesaneerd zijn | zou gesaneerd zijn | zouden gesaneerd zijn | zouden gesaneerd zijn | zouden gesaneerd zijn |