Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ro·buust
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘krachtig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1619 [1]
  • van Frans robuste [2][3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen robuust robuuster (robuustst) *
verbogen robuuste robuustere (robuustste) *
partitief robuusts robuusters -

Bijvoeglijk naamwoord

robuust

  1. krachtig, stevig gebouwd
Opmerkingen
  • Omdat "-stst" moeilijk is uit te spreken en te verstaan kan voor de overtreffende trap beter de omschrijving "meest robuust(e)" worden gebruikt. [4] [5]
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

  1. "robuust" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. robuust op website: Etymologiebank.nl
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4.   Weblink bron
    W. Haeseryn e.a.
    “6.4.3.1.2 Omschrijving van de trappen van vergelijking met meer en meest.” (januari 2019), punt 4 op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
  5.   Weblink bron “Omschreven trappen van vergelijking (algemeen)”, punt 3. op taaladvies.net (Nederlandse Taalunie)
  6.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be