• re·gio
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gebied’ voor het eerst aangetroffen in 1933 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord regio regio's
regionen
verkleinwoord

de regiov / m

  1. een geografisch, taalkundig, cultureel, demografisch en/of institutioneel gebied met een bepaald karakter, al dan niet erkend door de officiële instanties
  2. een rang in een organisatie of de maatschappij
    • Sommigen hadden het nog wel over een robbertje vechten met de vijand, maar in de lagere regionen waar Albert en zijn kameraden zaten, was men sinds de overwinning van de geallieerden in Vlaanderen, de bevrijding van Lille, de Oostenrijkse aftocht en de capitulatie van de Turken meestal een stuk minder uitbundig dan de officieren. [3] 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]


regio

  1. regio; een geografisch, taalkundig, cultureel, demografisch en/of institutioneel gebied met een bepaald karakter, al dan niet erkend door de officiële instanties


regio

  1. regio; een geografisch, taalkundig, cultureel, demografisch en/of institutioneel gebied met een bepaald karakter, al dan niet erkend door de officiële instanties


regio

  1. regio; een geografisch, taalkundig, cultureel, demografisch en/of institutioneel gebied met een bepaald karakter, al dan niet erkend door de officiële instanties


  • re·gio
  enkelvoud meervoud
mannelijk regio regios
vrouwelijk regia regias

regio

  1. koninklijk, vorstelijk, majestueus