Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ko·nink·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen koninklijk koninklijker koninklijkst
verbogen koninklijke koninklijkere koninklijkste
partitief koninklijks koninklijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

koninklijk

  1. betrekking hebbend op een koning, koningin, aan of bij hem, haar behorend, van hem, haar uitgaand
    • De koninklijke juwelen worden zorgvuldig bewaard. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be