• ro·yal
  • van Engels royal; eind 20e eeuw gebruikt voor leden van de Engelse koninklijke familie, maar begin 21e eeuw ook voor leden van koninklijke families in het algemeen gangbaar geworden
enkelvoud meervoud
naamwoord royal royals
verkleinwoord - -

de royalv / m

  1. lid van een koninklijke familie
    • Prinses Mabel is de eerste Nederlandse royal die de berichten op Twitter post. [1]
    • Bij een plechtigheid stond ik ineens op centimeters afstand van een royal. [2]
    • Bezoek de VVV en ervaar Den Haag als een royal. [3]


  • roy·al

royal

  1. koninklijk
enkelvoud meervoud
royal royals

royal

  1. lid van een koninklijke familie


  • royal
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   royal royaux
  vrouwelijk   royale royales

royal m

  1. koninklijk
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  royal     le royal     royals     les royals  

royal m

  1. (numismatiek) reaal, naam van verschillende Franse gouden munten
  2. (voeding) bepaald soort chocoladegebak
 

1, reaal (foto: Royal d'or uit de 14e eeuw)
 
2. bepaald soort chocoladegebak