refracteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van refracteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | refracteren | te refracteren | ||||||
toekomend | zullen refracteren | te zullen refracteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gerefracteerd | te hebben gerefracteerd | ||||||
toekomend | gerefracteerd zullen hebben | gerefracteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
refracterend | gerefracteerd | ev. refracteer |
mv. verouderd refracteert |
refractere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | refracteer | refracteert | refracteert | refracteert | refracteert | refracteren | refracteren | refracteren | |
verleden (o.v.t.) | refracteerde | refracteerde | refracteerde | refracteerde | refracteerde | refracteerden | refracteerden | refracteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal refracteren | zult/zal refracteren | zult/zal refracteren | zult refracteren | zal refracteren | zullen refracteren | zullen refracteren | zullen refracteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou refracteren | zou refracteren | zou(dt) refracteren | zoudt refracteren | zou refracteren | zouden refracteren | zouden refracteren | zouden refracteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gerefracteerd | hebt gerefracteerd | hebt/heeft gerefracteerd | hebt gerefracteerd | heeft gerefracteerd | hebben gerefracteerd | hebben gerefracteerd | hebben gerefracteerd | |
verleden (v.v.t.) | had gerefracteerd | had gerefracteerd | had gerefracteerd | hadt gerefracteerd | had gerefracteerd | hadden gerefracteerd | hadden gerefracteerd | hadden gerefracteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerefracteerd hebben | zal/zult gerefracteerd hebben | zult/zal gerefracteerd hebben | zult gerefracteerd hebben | zal gerefracteerd hebben | zullen gerefracteerd hebben | zullen gerefracteerd hebben | zullen gerefracteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerefracteerd hebben | zou gerefracteerd hebben | zou/zoudt gerefracteerd hebben | zoudt gerefracteerd hebben | zou gerefracteerd hebben | zouden gerefracteerd hebben | zouden gerefracteerd hebben | zouden gerefracteerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gerefracteerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gerefracteerd | er is gerefracteerd | |||||||
verleden | er werd gerefracteerd | er was gerefracteerd | |||||||
toekomend | er zal gerefracteerd worden | er zal gerefracteerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gerefracteerd worden | er zou gerefracteerd zijn |