redderen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van redderen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		redderen			te redderen
	toekomend		zullen redderen			te zullen redderen
voltooid	tegenwoordig		hebben geredderd			te hebben geredderd
	toekomend		geredderd zullen hebben			geredderd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	redderend		geredderd			ev. redder	mv. verouderd reddert	reddere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	redder	reddert	reddert	reddert	reddert	redderen	redderen	redderen
verleden (o.v.t.)	redderde	redderde	redderde	redderde	redderde	redderden	redderden	redderden
toekomend (o.t.t.t.)	zal redderen	zult/zal redderen	zult/zal redderen	zult redderen	zal redderen	zullen redderen	zullen redderen	zullen redderen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou redderen	zou redderen	zou(dt) redderen	zoudt redderen	zou redderen	zouden redderen	zouden redderen	zouden redderen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geredderd	hebt geredderd	hebt/heeft geredderd	hebt geredderd	heeft geredderd	hebben geredderd	hebben geredderd	hebben geredderd
verleden (v.v.t.)	had geredderd	had geredderd	had geredderd	hadt geredderd	had geredderd	hadden geredderd	hadden geredderd	hadden geredderd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geredderd hebben	zal/zult geredderd hebben	zult/zal geredderd hebben	zult geredderd hebben	zal geredderd hebben	zullen geredderd hebben	zullen geredderd hebben	zullen geredderd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geredderd hebben	zou geredderd hebben	zou/zoudt geredderd hebben	zoudt geredderd hebben	zou geredderd hebben	zouden geredderd hebben	zouden geredderd hebben	zouden geredderd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geredderd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geredderd				er is geredderd
verleden	er werd geredderd				er was geredderd
toekomend	er zal geredderd worden				er zal geredderd zijn
voorwaardelijk	er zou geredderd worden				er zou geredderd zijn