• red·der
enkelvoud meervoud
naamwoord redder redders
verkleinwoord reddertje reddertjes

de redderm

  1. iemand die iemand anders redt
     Bari, een machtige havenstad, riep hem al gauw uit tot 'redder op zee'. En de Noormannen, die Bari in bezit hadden, brachten hun verering voor de 'schutspatroon aller zeelieden' over naar Noord-Europa.[1]
  2. (beroep) iemand die getraind is om andere mensen te redden
vervoeging van
redderen

redder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van redderen
    • Ik redder. 
  2. gebiedende wijs van redderen
    • Redder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van redderen
    • Redder je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 10
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • red·der
Naar frequentie 2384

redder

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs lijdende vorm van redde
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   redder     redderen     reddere     redderne  
genitief   redders     redderens     redderes     reddernes  
  1. redder (mannelijke vorm)
  2. redster (vrouwelijke vorm)


  • red·der
Naar frequentie 2926

redder

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs lijdende vorm van redde
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   redder     redderen     reddere     redderne  
genitief   redders     redderens     redderes     reddernes  
  1. redder (mannelijke vorm)
  2. redster (vrouwelijke vorm)