• recht·zin·nig
  • In de betekenis van ‘orthodox’ voor het eerst aangetroffen in 1616 [1]
  • Samenstellende afleiding van recht en zin met het achtervoegsel -ig [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen rechtzinnigrechtzinnigerrechtzinnigst
verbogen rechtzinnigerechtzinnigererechtzinnigste
partitief rechtzinnigsrechtzinnigers-
92 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.[4]