rangschikken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van rangschikken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | rangschikken | te rangschikken | ||||||||
toekomend | zullen rangschikken | te zullen rangschikken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gerangschikt | te hebben gerangschikt | ||||||||
toekomend | gerangschikt zullen hebben | gerangschikt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
rangschikkend | gerangschikt | ev. rangschik |
mv. verouderd rangschikt |
rangschikke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | rangschik | rangschikt | rangschikt | rangschikt | rangschikt | rangschikken | rangschikken | rangschikken | |||
verleden (o.v.t.) | rangschikte | rangschikte | rangschikte | rangschikte | rangschikte | rangschikten | rangschikten | rangschikten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal rangschikken | zult/zal rangschikken | zult/zal rangschikken | zult rangschikken | zal rangschikken | zullen rangschikken | zullen rangschikken | zullen rangschikken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou rangschikken | zou rangschikken | zou(dt) rangschikken | zoudt rangschikken | zou rangschikken | zouden rangschikken | zouden rangschikken | zouden rangschikken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gerangschikt | hebt gerangschikt | hebt/heeft gerangschikt | hebt gerangschikt | heeft gerangschikt | hebben gerangschikt | hebben gerangschikt | hebben gerangschikt | |||
verleden (v.v.t.) | had gerangschikt | had gerangschikt | had gerangschikt | hadt gerangschikt | had gerangschikt | hadden gerangschikt | hadden gerangschikt | hadden gerangschikt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerangschikt hebben | zal/zult gerangschikt hebben | zult/zal gerangschikt hebben | zult gerangschikt hebben | zal gerangschikt hebben | zullen gerangschikt hebben | zullen gerangschikt hebben | zullen gerangschikt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerangschikt hebben | zou gerangschikt hebben | zou/zoudt gerangschikt hebben | zoudt gerangschikt hebben | zou gerangschikt hebben | zouden gerangschikt hebben | zouden gerangschikt hebben | zouden gerangschikt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gerangschikt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gerangschikt | er is gerangschikt | |||||||||
verleden | er werd gerangschikt | er was gerangschikt | |||||||||
toekomend | er zal gerangschikt worden | er zal gerangschikt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gerangschikt worden | er zou gerangschikt zijn | |||||||||
lijdende vorm gerangschikt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gerangschikt worden | gerangschikt te worden | ||||||||
toekomend | gerangschikt zullen worden | gerangschikt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gerangschikt zijn | gerangschikt te zijn | ||||||||
toekomend | gerangschikt zullen zijn | gerangschikt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gerangschikt | wordt gerangschikt | wordt gerangschikt | wordt gerangschikt | wordt gerangschikt | worden gerangschikt | worden gerangschikt | worden gerangschikt | |||
verleden (o.v.t.) | werd gerangschikt | werd gerangschikt | werd gerangschikt | werdt gerangschikt | werd gerangschikt | werden gerangschikt | werden gerangschikt | werden gerangschikt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gerangschikt worden | zult gerangschikt worden | zult gerangschikt worden | zult gerangschikt worden | zal gerangschikt worden | zullen gerangschikt worden | zullen gerangschikt worden | zullen gerangschikt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gerangschikt worden | zou gerangschikt worden | zou/zoudt gerangschikt worden | zoudt gerangschikt worden | zou gerangschikt worden | zouden gerangschikt worden | zouden gerangschikt worden | zouden gerangschikt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gerangschikt | bent gerangschikt | bent/is gerangschikt | zijt gerangschikt | is gerangschikt | zijn gerangschikt | zijn gerangschikt | zijn gerangschikt | |||
verleden (v.v.t.) | was gerangschikt | was gerangschikt | was gerangschikt | waart gerangschikt | was gerangschikt | waren gerangschikt | waren gerangschikt | waren gerangschikt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerangschikt zijn | zult gerangschikt zijn | zult gerangschikt zijn | zult gerangschikt zijn | zal gerangschikt zijn | zullen gerangschikt zijn | zullen gerangschikt zijn | zullen gerangschikt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerangschikt zijn | zou gerangschikt zijn | zou/zoudt gerangschikt zijn | zoudt gerangschikt zijn | zou gerangschikt zijn | zouden gerangschikt zijn | zouden gerangschikt zijn | zouden gerangschikt zijn |