provinciaal
- Geluid: provinciaal (hulp, bestand)
- pro·vin·ci·aal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | provinciaal | provincialen |
verkleinwoord | provinciaaltje | provinciaaltjes |
de provinciaal m
- (pejoratief) plattelandsbewoner
- hoofd van een kloosterprovincie
1.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | provinciaal | provincialer | provinciaalst |
verbogen | provinciale | provincialere | provinciaalste |
partitief | provinciaals | provincialers | - |
provinciaal
- betrekking hebbend op een provincie als staatkundige of kerkelijke eenheid
- (pejoratief) bekrompen zoals in de provincie
1.
- Het woord provinciaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "provinciaal" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ provinciaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be