provianderen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van provianderen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | provianderen | te provianderen | ||||||||
toekomend | zullen provianderen | te zullen provianderen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geproviandeerd | te hebben geproviandeerd | ||||||||
toekomend | geproviandeerd zullen hebben | geproviandeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
provianderend | geproviandeerd | ev. proviandeer |
mv. verouderd proviandeert |
proviandere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | proviandeer | proviandeert | proviandeert | proviandeert | proviandeert | provianderen | provianderen | provianderen | |||
verleden (o.v.t.) | proviandeerde | proviandeerde | proviandeerde | proviandeerde | proviandeerde | proviandeerden | proviandeerden | proviandeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal provianderen | zult/zal provianderen | zult/zal provianderen | zult provianderen | zal provianderen | zullen provianderen | zullen provianderen | zullen provianderen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou provianderen | zou provianderen | zou(dt) provianderen | zoudt provianderen | zou provianderen | zouden provianderen | zouden provianderen | zouden provianderen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geproviandeerd | hebt geproviandeerd | hebt/heeft geproviandeerd | hebt geproviandeerd | heeft geproviandeerd | hebben geproviandeerd | hebben geproviandeerd | hebben geproviandeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geproviandeerd | had geproviandeerd | had geproviandeerd | hadt geproviandeerd | had geproviandeerd | hadden geproviandeerd | hadden geproviandeerd | hadden geproviandeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geproviandeerd hebben | zal/zult geproviandeerd hebben | zult/zal geproviandeerd hebben | zult geproviandeerd hebben | zal geproviandeerd hebben | zullen geproviandeerd hebben | zullen geproviandeerd hebben | zullen geproviandeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geproviandeerd hebben | zou geproviandeerd hebben | zou/zoudt geproviandeerd hebben | zoudt geproviandeerd hebben | zou geproviandeerd hebben | zouden geproviandeerd hebben | zouden geproviandeerd hebben | zouden geproviandeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geproviandeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geproviandeerd | er is geproviandeerd | |||||||||
verleden | er werd geproviandeerd | er was geproviandeerd | |||||||||
toekomend | er zal geproviandeerd worden | er zal geproviandeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geproviandeerd worden | er zou geproviandeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geproviandeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geproviandeerd worden | geproviandeerd te worden | ||||||||
toekomend | geproviandeerd zullen worden | geproviandeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geproviandeerd zijn | geproviandeerd te zijn | ||||||||
toekomend | geproviandeerd zullen zijn | geproviandeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geproviandeerd | wordt geproviandeerd | wordt geproviandeerd | wordt geproviandeerd | wordt geproviandeerd | worden geproviandeerd | worden geproviandeerd | worden geproviandeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geproviandeerd | werd geproviandeerd | werd geproviandeerd | werdt geproviandeerd | werd geproviandeerd | werden geproviandeerd | werden geproviandeerd | werden geproviandeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geproviandeerd worden | zult geproviandeerd worden | zult geproviandeerd worden | zult geproviandeerd worden | zal geproviandeerd worden | zullen geproviandeerd worden | zullen geproviandeerd worden | zullen geproviandeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geproviandeerd worden | zou geproviandeerd worden | zou/zoudt geproviandeerd worden | zoudt geproviandeerd worden | zou geproviandeerd worden | zouden geproviandeerd worden | zouden geproviandeerd worden | zouden geproviandeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geproviandeerd | bent geproviandeerd | bent/is geproviandeerd | zijt geproviandeerd | is geproviandeerd | zijn geproviandeerd | zijn geproviandeerd | zijn geproviandeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geproviandeerd | was geproviandeerd | was geproviandeerd | waart geproviandeerd | was geproviandeerd | waren geproviandeerd | waren geproviandeerd | waren geproviandeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geproviandeerd zijn | zult geproviandeerd zijn | zult geproviandeerd zijn | zult geproviandeerd zijn | zal geproviandeerd zijn | zullen geproviandeerd zijn | zullen geproviandeerd zijn | zullen geproviandeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geproviandeerd zijn | zou geproviandeerd zijn | zou/zoudt geproviandeerd zijn | zoudt geproviandeerd zijn | zou geproviandeerd zijn | zouden geproviandeerd zijn | zouden geproviandeerd zijn | zouden geproviandeerd zijn |