potvis
- pot·vis
- samenstelling van pot zn en vis zn , vermoedelijk vanwege de vorm van de kop, in de betekenis van ‘walvisachtige’ voor het eerst aangetroffen in 1634 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | potvis | potvissen |
verkleinwoord | potvisje | potvisjes |
de potvis m
- (walvisachtigen) bepaald soort zeezoogdier, Physeter macrocephalus uit de familie der potvissen (Physeteridae ), de grootste soort tandwalvis
De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus
- potvissen, tandwalvissen, walvisachtigen, zoogdieren, viervoeters, gewervelden, chordadieren, dieren
1. bepaald soort zeezoogdier, Physeter macrocephalus
- Het woord potvis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "potvis" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ potvis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "potvis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be