1. Tekening van een potvis met zijn skelet.
  • pot·vis
  • samenstelling van  pot zn  en  vis zn , vermoedelijk vanwege de vorm van de kop, in de betekenis van ‘walvisachtige’ voor het eerst aangetroffen in 1634 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord potvis potvissen
verkleinwoord potvisje potvisjes

de potvism

  1. (walvisachtigen) bepaald soort zeezoogdier, Physeter macrocephalus   uit de familie der potvissen (Physeteridae  ), de grootste soort tandwalvis
    De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]