Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·si·tron
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘positief geladen deeltje’ voor het eerst aangetroffen in 1948 [1]
  • afgeleid van positief met het achtervoegsel -tron [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord positron positronen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het positrono

  1. (natuurkunde) een positief deeltje dat het antideeltje van een elektron is
    • Sommige radioactieve isotopen zenden positronen uit. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

42 % van de Nederlanders;
49 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /pɔzɪtrɔn/
Woordafbreking
  • po·si·t·ron

Zelfstandig naamwoord

positron monbezield

  1. (natuurkunde)(verouderd) positron; een positief deeltje dat het antideeltje van een elektron is
Verbuiging
Schrijfwijzen
Synoniemen
Verwante begrippen

Verwijzingen

Meer informatie